Zoeken

Avans Siviek

Om verder te gaan, zodat het voor Meeke meer opschiet dan eerder. "Ge gaat ons niet afyakken, hm Meetje," mompelt Laïs, "We gaan het rustigaan doen. En geen vliegende winden meer.." Maar toch, Laïs, zodat het verhaal kan verderkabbelen: Imposant figuur, Diederik de Vader. De rokende apostel. De Meester. Ruikt zwaar naar aftershave en pijp altijd, naar pijptabak: vanillig, houterig, harsig, brutaal. Heeft een hekel aan schaamte en gepruts. Over zijn eerste erotische ervaring met een jongedame stamelt hij blozend, onder de indruk nog altijd na vijftig jaren, dat het voelde alsof hij in een nest jonge v-vleermuizen greep. Nooit meer! Nogal grof, vind ik, en ondankbaar. Hij miek later tijdens een hete seventieszomer, onder het delirium van een zonneslag, een slordige z-zes kinderen, rapraprap. Nadien nam hij een stroomstoombad om voornamelijk zijn duivelse flieter, een kleine meetlat groot, een grote meetlat klein, om die flieter een goeie stevige schrobbeling te geven en tot eeuwige rust te zalven met Zwitsal bodylotion. Tenslotte schiep hij een laatste LSD-trip richting de sterren, de Magelhaense Wolken meer bepaald, niet al te ver van huis weg. Sindsdien heeft Diederik nooit nog een vrouw aangeraakt. Ze werden Heiligen voor hem. Ze verlangen nochtans naar hem. Soms. Rijen van artistieke intelligente knappe rijpere dames. Sterrenbeeld Ram, bijvoorbeeld. Hijzelf zou een Maagd zijn, naar het schijnt. Pas op: het gebeurt ettelijke keren dat Diederik in de rij staat aan te schuiven bij een vrouw die hem niet meer wenst te zien of zelfs maar te dromen. Tja. --- Sterrenbeeld Ram zijn ze toevallig of Boogschutter of Stier. Hijzelf is een Maagd, wordt verteld. En inderdaad: het gebeurt talloze malen dat Diederik in de rij staat aan te schuiven bij een vrouw die hem niet zien wil, niet meer wenst te lezen een liefdesbrief die hem vandaan komt. "Geen maagden in mijn huis meer!" hoort men soms tieren, lang nog voordat er een huisdrempel overschreden wordt. "En al zeker geen linkshandige! Brengt dubbel ongeluk! Buiten!" Maar doorgaans wint hij later succes, Diederik, en verzachten de zeden. Het zijn zoals gezegd magnifieke dames, die heerlijk in het hoofd zitten, prettig ongestoord, bedaard de stem verheffend en en gewoon vriendelijk en rust schenkend aan een man, aan dit soort van een man althans. Deze nobele vrouwen hebben de onthechting en de levenswijsheid opgespaard om minzaam een win-win te zien in Dieriks illustere meesterplan om enkel een magische en zuivere afstandsrelatie te gedogen, te genieten zelfs, met volle teugen. Maar louter een platonische. De Kasteelvrouw, noemt hij de muze waar hij naartoe schrijft. Ze wisselt soms van kasteel naar de vergeetput of de kerkers. Dan neemt een nieuwe muze haar betrekking. Hij schrijft graag, tekent net zo frivool als Kandinsky, hij doedelt clair-obscuurs naar Caravaggio en hamstert jaarlijks fardes vol nieuwe adressen, voorzekers een farde per seizoen, om soms lieflijke en soms scabreuze hartstochtbrieven te versturen naar overal te velde. Elke nacht staat hij met een oude sextant, meegetsjoept uit de Zeevaartschool, de talloze omwentelingen in het ootje te houden. Hij merkt de laatvliegers nooit op. Geen oog voor. De buren horen hem aangeschoten soms bulderen op zijn broeders uit de Vaart: "Brunooo! Faximiljaardedju! Hard stuurboord met ons Leven heb ik U verdraaid bevolen Faxim! Prutser! Halve haring! Vermiste hersencel! Duizend klompen en bananen! Fuck the duck!" Er is al meermaals naar de flikken gebeld, ge weet wel, zucht, de flikken: er zijn er ook wel goeie bij. Maar geen avance.  

Lucien Haentjens
0 0

Zinnigheid is omnivoor

Verdergaan met de vertelling? Jazeker. Doe ik met gemengd plezier. Het is mijn taak. Zet U maar gerust buiten tussen de planten op terras. Een Blauwe Regen, die mooiste. Tas koffie? Momenteel doe ik de porseleinen tassen gebruiken uit Syracuse. En rookt U mee, een toepke, met mezelf en met m'n zusje Laïs? Gezellig. Waar ergens in de vertelling zijn we ondertussen ievrans beland? Ik ben bij Diederik gebleven. Bij de beulingen die hij soms uitvoert. ("Soms in de opdracht van Wiene," fluistert m'n zus erbij. Zij adviseert en souffleert me na de schooluren bij het hoe en het waarom van deze metafysische bezwerende vertelling.) Een feit dat zeker is: Diederik kan hard uithalen. Als jongeman hing hij een groepje van vijf hyena's bloeiend en huilend in een boom te verdrogen, vertelde ik, plukte een wespennest uit de struiken, sprak er een spreuk van bezwerende woorden op toe en rolde richting de vijf jongens een zoemend nest dat vervaarlijk van agressie zinderde. Nu, tegenwoordig, draagt hij onder de hoed een pletse paterskruin, Diederik, met prachtig grijze haren. Hij is tenslotte broeder Franciscaan, een varende broeder op rust. Hij heeft het evenwel nog nooit zo druk gehad in dat groteske, azathothiaanse brein van hem. Officieel binnen de Orde heet hij broeder Amedee, dezelfde Amedee die zonder het te weten op het punt staat om een geheim te ontsluieren over de Maagd Maria en over de Nazareense Geboring, een thema waar hij alreeds aan de universiteit, in de jaren stillekes, een aanheffend en doorwrocht boek rond publiceerde: La Confession aux Laïques-en-nog-etwa. Schrijft ook voortdurend, al eeuwen lijkt het wel, aan een roman. Een Reynaertroman. Een dikke pil. Hij ís Vos Reynaert, Diederik, gereïnkakarneerd. Hij gidst regelmatig -geheel in het zwart gekleed, geschminkt, zoals gewoonlijk, alsof het tot zijn Geboring behoorde- grote groepen dwaalloze zielen doorheen de gloriërende middeleeuwse prachtsteden Afwerpen en Grent, waarover hij de geesten der toeristen de meest waarzinnige, schavuitige histories inprent. Zo geloven ze bijvoorbeeld, de meeste toeristen dan toch, dat Hendrik VIII een zodanig dikke drol in de grachten van Grent achterliet geplonsd dat de zwemvijver van het elfde-eeuwse Ravensteen gedurende drie nachten vooroverliep. Ook volgens Diederik: de Steenkeutel, het eeuwenoude fort in Afwerpen, met muren evenzo gewapend als de schedels van de landerige autochtonen, telgen van de onversaagde Oorspronkelingen, de Steenkeutel is boven Afwerpen gedropt persoonlijk nog door Ramses II. De farao, getuigt Diederik ernstig met gebaar, wenste graag een buitenverblijf ten westen van de heliocentrische Zonnegod, aan diens vergzaligde linkerkant, waar er bier te vinden was. Vele vele bierkes. "Een Alexandrische dasja moest het worden dat buitenverblijf van de machtige Ramses in de koele moerassen tussen de eerste Menapii, een verstild en bescheiden volkje, welsiwaar nogal bedrukt "eigen volk eerst"-ingesteld, maar dikwijls terecht zou de historie zich later bewijzen. Het volk leefde nuchter tussen Smurfen en de Boeboeks. Het droeg scherpe dolken van bijzondere kwalsiteiten gesmeed. Sommige mannen verborgen onder hun gordel boksbeugels uit diezelfde smidse bekomen. Er stonden prachtige blonde Menapische Amazones in hun midden. De stam was matriarchaal ingesteld, zeker inzake een bepaalde diepte in omgang met elkaar." Diederik stak staande op een stadsvuilbak met wel zestien lucifers de Pijp van Ulthar op. Paf paf paf.. Blauwe rode wolken verlieten sliertig en onaangeroerd het straatbeeld. Hij hervatte haast orakelend: "Dus, lieve menschen, er heerste daar veel inlevingsbereidheid, zowel naar de allerkleinste kinderen toe als naar de zwakkeren, de gewonden en de bedroefden. Naïef als ze waren liepen de Premenapen in tijden van spanning weinig alert op indringers gewapend. Niettemin stonden de vrouwen in hun midden tot de tanden gevaarlijk en hanteerden zij slagknuppels, slagwapens die op de tegenwoordige hurleys lijken, lichte en wendbare wapens die de Premenapii ten geschenke mee de plas overgaven aan de Saksen en de Picten en alle Keltische hordes, in feite, en ander roemrijk gespuis, dat tot vandaag nog overleeft, dat door de eeuwen meevloeit. Maar nu een kleine pauze, dames en heren: ik heb dorst gekregen." Diederik vergeet nooit, nooit over geschiedenis, en citeert verkneukelend graag uit Wannes Van de Veldes Piet Breughel in Brussel en dolgraag uit de middelnederlandse Diederic Van Asseneede, "die tale sal mense te rime bringen / ende te redene die aventure", vanzulkse. Hij vereert de verdonkeremaande C.C. Krijgelmans, die volgens hem een rebelse nieuwe Nobelprijs moet krijgen: "Wat een geniale genieuze klaploper was dat!" Men ziet Diererik soms op blote voeten voorbijslenteren in een bruine pij met eromheengebonden een rafelig manillakoord dat volhangt met rookwaren, Limburgse daslook, zongedroogde wijngaardslakken en een paar mysterieuze, rinkelende bedeltjes. Charms die ook Wiene rond de pols of rond de enkel draagt. Zelfs haar grote neef draagt ze stiekem, onder zijn hemd of t-shirt verstopt: een zilver Christelijk kruisje dat van Meeke is geweest. Het moet honderden jaren oud zijn, het kleinood. †    

Lucien Haentjens
18 0

De rode nooddeur (slot)

De deur klikt zachtjes in het slot.  Het is aardedonker. Ogen open of dicht, het maakt geen enkel verschil. Jake vult zijn longen met lucht en krabbelt beverig overeind. Hij hoort zijn belager kermen, een akelig ongezond rasperig geluid waar hij kippenvel van krijgt.  'Blijf uit mijn buurt,' sist hij.  'Help me eens overeind, man. Ik heb mijn enkel verstuikt.' 'Trek je plan,' mompelt Jake onvast. Hij spert zijn ogen wijd open maar er is niks te zien. Complete duisternis. 'Wat een smerige truc heb jij uitgehaald. Wat is dit voor plek?'  Jake negeert de man. Hij haalt met trillende handen zijn smartphone uit zijn broekzak. Geen bereik. De zaklamp doet het gelukkig wel. Muur. Hij staat met zijn rug tegen een muur van roodbruine bakstenen. Voor hem is er een identieke muur. Er zit een paarse deur in, met een spionnetje. Hij drukt zijn oog tegen het glaasje. Aanrander twee, de Smerige Kompaan snuffelt verwilderd rond op zoek naar zijn maat en zijn prooi. De man drukt met beide handen tegen de muur, klampt twee voetgangers aan maar krijgt een meewarige blik. 'Help!' Jake rammelt aan de klink. 'Help, ik zit vast! Help!' Zijn adem stokt in zijn keel. Er komt geen enkele reactie. Smerige Kompaan kan hem niet horen.  Tussen de twee muren loopt een pad. Jake schijnt links en rechts met de lamp, het maakt geen enkel verschil. Als hij zijn armen spreidt, kan hij beide muren met zijn vingertoppen aanraken.  Hij kiest rechts, daar loopt de winkelstraat.  'Hé, laat me hier niet achter, klootzak! Ik kan niks zien!' brult de man achter hem. Hij doet, zo te horen, een poging om overeind te komen maar dat loopt op niks uit. Jake hoort hem vloeken en maakt haastig vaart, hij rent tot het schreeuwen niet langer duidelijk is, gewoon wat klanken.  Ik ben ver genoeg, denkt Jake als hij buiten adem raakt. Hij glijdt, met zijn rug tegen de muur op de grond, en slaat zijn armen rond zijn opgetrokken benen.  Nu de spanning en paniek voor het grootste deel verdwenen zijn, is er vooral misselijkheid. Hij legt zijn hoofd op zijn knieën en huilt een tijdje. Daarna komt hij overeind, veegt zijn wangen droog, knoopt zijn broek en hemd dicht en haalt diep adem. Hij spant zijn ogen in. Vlak voor zijn neus, ver weg maar niet eindeloos ver weg, knippert een wit lichtje. Na enkele knipperbeurten blijft het branden. Jakes hart trekt samen van angst.  Er is daar iemand.  'Volgende! Kom wat dichterbij alsjeblieft.' De stem komt door een oude luidpreker, vlak boven zijn hoofd. Jakes hart wipt tot in zijn keel. Hij loert wantrouwig naar het lichtje, haalt diep adem en kiest voor rechtdoor, het is dat of terug naar 'Die Vent.' De afstand tussen hem en het licht is groter dan gedacht. Het is warm en muf tussen de muren. Zijn verbijstering is groot als hij het licht herkent als een bureaulamp. De lamp staat op een oude schrijftafel die gebukt gaat onder het gewicht van stapels mappen, papieren, stempels, potjes met balpennen en dergelijk. 'Ja?'  Een vrouw, verstopt achter stapel vier en vijf, kijkt op van haar blad, dropt de balpen in een potje, schuift haar bril tegelijk in haar haren en kijkt naar hem op. Haar wenkbrauwen schieten verbaasd de hoogte in. Jake staat met lege blik voor haar tafel, zijn handen diep in zijn zakken en rilt onophoudelijk.  'Het gaat beter na een warm bad, een babbel en nachtrust,' doorbreekt de vrouw plots de stilte. 'Wat?' Jake kijkt verstrooid op.  'Dat gevoel, wat nu overheerst. Het gaat niet meer weg, niet voor echt. Vanaf nu zal je ieder steegje als risicovol beschouwen, wat jammer is want er zijn ook heel veel leuke, mooie en gezellige steegjes. Dat hebben die twee nu voor jou verpest maar de paniek zal wat afnemen.' Jake klemt zijn kaken op elkaar. 'Ik ben niet in paniek.' 'Juist, ook goed. Daar is de uitgang.' Ze wijst in de richting van waar hij komt. 'Bel een vriend, zoek iemand die je komt ophalen en nog een goede nacht verder. Volgende!' De vrouw neemt een blad van de stapel, vist een balpen uit de pot en schraapt haar keel. 'Volgende,' blaft ze voor een tweede keer, alsof er een hele rij wachtende staat. Jake werpt een blik over zijn schouder: de gang is verlaten. Hij kamt snel zijn haar met zijn vingers, trekt zijn hemd recht en schraapt zijn keel. 'Ja?' 'Eh, die deur was op slot,' begint hij schoorvoetend. Ze slaakt een hemeltergend diepe zucht. 'Juist, ik begrijp het al.' Ze neemt een formulier van de stapel. 'Naam?' 'Jake.' De balpen blijft boven het papier hangen.  'Is 'Jake' de afkorting van Jacqueline?' vraagt ze, zonder verpinken.  'Nee, van Jacob, mevrouw.' 'Juist. Jacob, kijk eens naar het tegeltje boven mijn hoofd.' Ze wijst met de balpen. Jake kijkt op: er hangt, tegen de muur, een wit tegeltje met een pictogram van een vrouwtje. Hij kent ze wel, ze hangen boven openbare toiletten en in restaurants. Er hangt maar één tegeltje. Hij kijkt haar niet-begrijpend aan.  'Jacob, ben jij een vrouw?' vraagt ze langzaam.  'Nee,' antwoordt hij ongemakkelijk. 'Wil je vrouw zijn, want ik dat geval kan ik het wel door de vingers zien.' 'Ook niet zo direct, mevrouw,' antwoordt hij naar waarheid.  'Ben je geboren als meisje, ook dat is een soort joker dezer dagen.' 'Nee.' Hij schudt zijn hoofd.  'In dat geval blijft deze deur dicht. Je kunt hier niet door.' Ze wijst opnieuw naar het tegeltje. 'Alleen voor vrouwen. Sorry, jongeman, ik kan je niet helpen, je moet terug en wachten tot die deur nog eens opengaat. Kan lang duren maar het gebeurt ooit wel één dezer weken, het is een vervelend steegje.' Ze neemt de balpen en schrijft, in grote donkere letters: AFGEKEURD op de daarvoor voorziene stippellijntjes. 'Hier, bijhouden.' Ze vouwt het blad keurig in vier en het steekt het hem toe. 'Ik wens je veel succes. Volgende!' Jake staat, met het blad in zijn handen, onwennig te dralen. Hij heeft het niet onaangename idee dat hij gewoon ergens in slaap is gevallen. 'Ik snap het niet.' 'Nee, waarschijnlijk niet. Mannen snappen het zelden,' komt het kortaf.  'Het?' Hij wil hier zo lang mogelijk blijven staan. De vrouw is onvriendelijk maar beter gezelschap dan wat daar op hem wacht. 'Deze tussenwegen zijn vluchtroutes voor vrouwen, ze zijn er in alle vervelende steegjes, donkere parkjes en doodse buurten. Wordt er een vrouw lastig gevallen, gaat de deur open. Het is geen vluchtroute voor mannen, want dan mist het opnieuw zijn doel, begrijp je dat?' Ze legt de balpen neer. Haar ogen zijn van het zuiverste groen als ze hem aan een onderzoekende blik ontwerpt. 'Je hebt je hemd verkeerd dichtgeknoopt en jouw rits staat open, Jacob.' Jakes hand schiet naar zijn kruis, hij voelt dat hij een kleur krijgt en hij sukkelt met de rits. Zijn handen trillen, de tranen branden achter zijn ogen maar vertikt het om hier een deuntje te janken, bij dat ouwe mens alleen maar omdat een vent... Ze kijkt hem strak aan. 'Juist, het kan misschien ook geen kwaad. Geef hier,' zucht ze, wijzend naar het blad. Ze scheurt het netjes in twee, neemt een nieuw en zet een zwierige handtekening. 'Ja, het is een klote gevoel, ik weet het,' glimlacht ze warm. 'Neem de deur.' 'De meisjesdeur?' 'Het is geen meisjesdeur, die deur is een deur, die beslist niet wanneer ze opengaat, ik beslis dat.' 'Ah, dank u, denk ik.'  'Er loopt hier achter mij een gang met veel deuren, ze hebben allemaal een kleur. Ik veronderstel dat jij naar de Grote Markt wil?' Jake veegt zijn neus af aan de rug van zijn hand en knikt. 'Je neemt dan de rode deur, dat is de zevende aan jouw rechterkant.' 'Dank u, mevrouw.' Hij neemt het blad aan, vouwt het dubbel en stopt het in zijn achterzak.  'En Jacob?' Ze tuit haar lippen. 'Ga niet naar huis, ik meen het. Zoek een vriend die je op dat uur uit bed mag bellen, vertel wat er gebeurd is en ga iets drinken, afgesproken?' 'Ja, mevrouw.' Achter haar klikt de deur uit het slot. Jake loert naar een identieke gang. 'En hij?' Hij wijst naar de duisternis. 'Iemand zal hem missen, of niet. Lig er maar niet wakker van. O, jongeman, leg nog maar een bos bloemen neer bij het beeld, ze redde jouw eer en waardigheid deze nacht. Het is een opmerkzame dame.' En de deur klikt dicht. Deur zeven is rood. Knalrood. Met een sleutel in het slot. Hij aarzelt niet, opent de deur en de frisse lucht waait hem tegemoet. Hij staat op de Grote Markt. Jake haalt diep adem, zoekt een nummer in zijn gsm en sluit dankbaar zijn ogen als na vier maal rinkelen wordt opgenomen. 'Jake, man, het is...' 'Ik weet het, ben je thuis?' Stilte. 'Huil je?' 'Nee.' 'Ik kom je halen, waar ben je?' 'Markt...' 'Geef me tien minuten. Ik ben daar... blijf maar praten. Ik moet mijn fiets halen. Wat is er gebeurd?' Jake haalt diep adem. 'Ik had een afspraakje,' begint hij en de misselijkheid neem geleidelijk wat af...      

Kat.
0 0

De Backpackersbijbel

Luid kreunend pakt ze de rugzak op met haar rechterhand en zwiert hem zo snel mogelijk op haar rug. Sarah maakt de gespen vast aan haar middel en springt een paar keer op en neer om te zorgen dat alles goed zit. Alsof het een Olympische sport is: rugzak heffen. De gouden medaille zal ze niet winnen, want na maanden onderweg kost het haar nog steeds een enorme moeite om het gedrocht onder controle te houden. Ze kijkt nog snel naar haar telefoon, neemt dan de kleinere rugzak die ze op haar buik draagt, en vertrekt. De zon staat hoog in de hemel en Sarah’s gehaaste passen door de brede laan vol verkeer en stinkende uitlaatgassen doen het zweet snel langs haar rug druppelen. Een groepje keuvelende senioren op een bankje kijkt zoals gewoonlijk op wanneer ze voorbij marcheert. Deze keer zal ze niet stoppen om hen te vertellen waar ze vandaan komt en hoe ze hier is terechtgekomen, maar beperkt ze zich tot een vriendelijke “buenas tardes, señores!” Als ze snel is, kan ze nog een horchata drinken voor ze de bus op moet. Met dat vooruitzicht versnelt ze haar pas nog wat, tot ze plots een boek ziet liggen op het trottoir. Niemand anders lijkt het op te merken, een dik exemplaar, maar met een kleurrijke kaft, dat kan geen bijbel zijn. Opnieuw gepaard met een luid gekreun, zakt Sarah door haar knieën en grijpt ze het boek. Shantaram, ook wel bekend als de bijbel voor backpackers. Ze streelt de kaft zachtjes… Achter zijn boek ziet ze enkel zijn donkergroene ogen, die erg geconcentreerd aan het lezen zijn. Ze probeert zich in te beelden hoe de rest van zijn gezicht eruit ziet, wanneer hij niet druk bezig is met deze kloefer. Af en toe kijkt ze uit het raampje en bestudeert ze het voorbijflitsende landschap, zodat het niet té erg opvalt. Terwijl ze de kaft van het boek bekijkt, staart hij plots recht in haar ogen. Uh-oh.“Have you read it?” Hij laat het boek zakken en glimlacht. Oh, wat een knapperd.“Sorry?” stamelt ze, nog niet klaar om te spreken. Ze doet haar oortjes uit.“The book, Shantaram, have you read it?” Oh waw, zelfs zijn ogen lachen mee.Ze beginnen een gesprek dat begint bij de protagonist van het boek, maar al snel overgaat in persoonlijke anekdotes en bekentenissen. Sarah voelt de vlinders haar hele lichaam overnemen. “Oh, you picked it up!”Verward kijkt Sarah een blond meisje met blauwe ogen aan. Die draagt een duur uitziende rugzak en is duidelijk minder zwaar beladen. Zeker een Duitse, die hebben altijd de beste spullen mee. Sarah glimlacht en geeft haar het boek terug.“ Don’t worry, I wasn’t going to keep it, read it already and it’s too heavy to hold on to.” Ook al weegt het 936 pagina’s tellende boek beduidend minder dan haar liefdesverdriet. 

Sietske
0 1

De rode nooddeur

Jake, doopnaam Jacob maar zo noemt niemand hem meer sinds zijn elfde, propt zijn handen diep in zijn broekzakken om te vermijden dat hij nogmaals op zijn uurwerk kijkt. Hij slaakt een diepe zucht en het dringt, na ruim veertig minuten wachten, wel door dat zijn afspraakje niet zal opduiken. Een jong koppel passeert hem rakelings, waarbij het meisje hem vol medeleven aankijkt. Het is dus zo duidelijk, denkt hij, terwijl zijn wangen rood kleuren van schaamte, dat zijn date er geen zin in heeft en hem hier laat staan. In het holst van de nacht, tegen het standbeeld geleund waar ze hadden afgesproken, vlakbij een café dat in de buurt bekend staat als 'licht marginaal'. Jake schudt de sombere gedachten van zich af, hij had, eerder op de avond ook geen grote verwachtingen gehad. Grote kans dat zijn vrienden hem vol leedvermaak in het oog houden, omdat hij hier als een verliefde gek staat te wachten op een meisje 'van het internet.' 'Ze bestaat waarschijnlijk niet eens,' prevelt hij tegen zichzelf. Hij voelt zich nu nog net iets dommer dan enkele seconden terug. Jake trekt zijn muts dieper over zijn oren, rommelt in zijn zak op zoek naar de sleutel van zijn fiets en geeft het op. Hij kijkt besluiteloos naar de bos rozen in zijn hand en legt ze dan maar bij de voet van het beeld. 'Alsjeblieft mevrouw, voor jou, je was het beste gezelschap deze avond. Sorry voor het klagen.' Het beeld kijkt, met neutrale blik, op hem neer. Met gebogen hoofd, ogen op de grond gericht en opgetrokken schouders, beent hij de straat uit. Voorbij de lege blikken van de indommelende mannen die tegen de muur zitten, langs het koppeltje van daarnet dat nu innig kussend tegen de gevel geplakt staat.  Zijn fiets mist een voorwiel. Jake heeft enkele seconden nodig om zich dit te realiseren: het beeld strookt niet met het beeld van een fiets, zoals het in zijn hoofd zit. 'Typisch,' mompelt hij, het sleuteltje van het fietsslot verdwijnt opnieuw in de broekzak. Hij kijkt links en rechts, aarzelt om iemand bellen maar kan zo niet onmiddellijk iemand verzinnen die hij onder ogen wil komen.  Een blauwtje lopen is nooit leuk. Een blauwtje lopen, bestolen worden en het dan nog eens allemaal moeten vertellen, nog minder. Dus hij besluit naar huis te wandelen, het is niet zo heel erg ver. Grote kans dat hij zich wat beter voelt na een nachtelijke wandeling, spreekt hij zichzelf moed in. Hij moet eerst doorheen een aantal gelijkaardige smalle straatjes, die straatjes waar je eigenlijk het best niet komt na een bepaald uur. Zo'n plekken waar het normaal is dat iemand je lastigvalt, maar als je nadien verontwaardigd je beklag doet bij vrienden, dan is het antwoord eenduidig: eigen schuld, je hebt daar niks te zoeken.  Jake stapt stevig door, probeert er niet uit te zien alsof zijn hart veel te snel klopt van zenuwen en ontwijkt, zoals voorgeschreven iedere vorm van oogcontact. Hij is het overvallen niet waard, spreekt hij zichzelf moed in, iedereen kan dat zien.  'Hé, schone jongen, kom eens hier.' Hij verkrampt, weigert achterom te kijken maar versnelt ook niet. Hij richt zijn blik op het einde van het straatje, daar is de grote winkelstraat. Daar zijn mensen. Gewone mensen, die op een zaterdagavond, gezellig iets zijn gaan drinken in een respectabel café. 'Hé, komaan, ik heb het tegen jou.' Achter hem versnellen de voetstappen wel. Jake wil rennen, maar dat zou belachelijk zijn, dus houdt hij zich in. 'Oh, doe nu niet zo,' fleemt de stem, vlakbij zijn schouder. Er wordt gegniffeld. Jake haalt diep adem. Hij draait zich, met een vriendelijk glimlach om.  'Avond, heren,' zegt hij beleefd waardoor beide mannen, oud genoeg om zijn vader te kunnen zijn en vast en zeker veel vuiler dan eerstgenoemde, hem wantrouwig aankijken.  Ze zetten een stapje achteruit. Ze keuren hem grondig, over de randen van hun brillen heen. Die twee zijn niet uit op zijn gsm of uurwerk, dringt het plots helder door. Een ijskoude druppel angstzweet loopt langs zijn ribben naar omlaag.  'Zozo,' krast er ene. 'Heb je geen meisje bij? Een schoon moksje, zo voor de gezelligheid.' 'Euh?' Jake kijkt hen één voor één aan. 'Nee.' Ze dragen elk een afgeleefd wit hemd en iets wat ooit een min of meer deftige broek was geweest. Hun kostuumvestje hangt nonchalant over hun schouders, aan één gekromde vinger.  'Jammer, een 'maske' was leuker geweest. Niks aan te doen, ze komen hier niet meer, de vrouwtjes. Geen idee waarom niet.' De man kijkt hem wellustig aan. 'Jij volstaat ook wel, ik doe wel mijn ogen dicht.' Ze schieten in de lach, alsof het de beste grap ter wereld is. Jake kan zijn oren niet geloven. 'Je hebt teveel gedronken, man, laat mij met rust.' Hij probeert zelfzeker te klinken en zet nog een stapje achteruit, richting veilige winkelstraat. Een spurtje van 25 meter haalt hij moeiteloos, denkt hij.  'Oh, nu niet gaan lopen, ik weet zeker dat je ons gezelschap zal waarderen. Breng de volgde keer jouw liefje mee, dan laten we je met rust.' Ze zijn minder dronken dan dat hij gehoopt had. En geoefend. Nog voor Jake uit de startblokken kan schieten, richting zijn veilige haven, grijpt een hand hem stevig bij de pols. Plots is hun lijfgeur heel dichtbij. Zijn hart hamert tegen zijn ribben, zo snel dat hij er misselijk van wordt. Nog voordat hij kan roepen, perst ene zijn hand voor Jakes mond. 'Stttt,' grinnikt de stem in zijn oor. 'Niet beginnen schreeuwen, dat verstoort de pret.' Jake spert zijn ogen wijd open van angst. Hij brult tegen de hand maar kan niet vermijden dat hij nauwelijks drie tellen later in identiek dezelfde positie tegen de muur geplakt staat als het meisje dat hij eerder op de avond kruiste. Het zweet stroomt langs zijn gezicht en hals.  'Laat me los!' De hand drukt steviger door. 'Klep dicht,' klinkt het bot. 'We willen geen pottenkijkers.' Jake werpt een wanhopige blik naar een voorbijkomende groepje. Ze kijken geschokt. 'Doorstappen,' snauwt een kerel. Ze maken zich snel uit de voeten. 'Nu is het alleen jij en wij, jongetje.' Hun gezichten worden scherp van opwinding en van iets wat hij niet herkent omdat hij het tot op heden nog nooit heeft gezien. 'Hmmmfffff!' schreeuwt hij in paniek.  'Hou op met dat gefriemel,' rommelt zijn belager, die tegelijk zijn gulp openrits en Jake hard tegen de muur duwt. Alle kleur trekt uit Jakes gezicht. 'Ik denk dat ie nog nooit zo'n voorstel heeft gekregen,' lacht de maat.  'Hmmmmmf! He...hmmmm!'  Jake blijft plots doodstil staan: ze trekken zijn muts van zijn hoofd, woelen door zijn haren en de kerel begint, zonder vragen, Jakes hemd open te knopen. De kille avondwind strijkt langs zijn huid en hij huivert intens. Hij perst zijn ogen stijf dicht. Vingers glijden van zijn borst naar zijn buik en richting de knoop van zijn jeans. De hand blijft, bijzonder vrijpostig op zijn kruis liggen en hij houdt zijn adem in. Hij piept van vernedering als de man de knoop van zijn broek losmaakt.  'La...me... Ik wil...niet!' perst hij naar buiten.  'Oh, komaan zeg, maak daar nu geen zo'n drama van. Dit duurt niet lang.' De man, die met zijn broek open, komt gevaarlijk dichterbij.  Jake slikt, niet in staat nog te bewegen. Zijn hele brein weigert om verder te denken dan de volgende seconde. 'Werk eens een beetje … wat was dat?' Het drietal blijft roerloos staan. Diegene die de wacht houdt, draait zich als gestoken om. Jake recht zijn rug, gaat op de toppen van zijn tenen staan en probeert, door de tranen van woede heen, over de schouder van de vent te kijken die met zijn hand reeds in Jakes broek zit. Hij spant zijn ogen in, het gele licht van de straatlampen maakt scherp zien moeilijk. De steeg is opgedeeld in gele en zwarte vlakken. 'Niks, een kat waarschijnlijk,' rommelt Stinkerd, plots nerveus gniffelend, waarop hij Jake opnieuw al zijn aandacht schenkt. Jake kijkt de man furieus aan, niet dat het veel helpt en die strijdlust smelt onmiddellijk als de vent opdringerig dichterbij komt, zich tegen hem aanschurkt en hem vervolgens kust.  'Hij heeft er geen zin in,' lacht de man vals. 'Vrouwen zijn makkelijker, ik zweer het. De vrouwtjes zijn dol op mij. Doe niet zo moeilijk, man.' Jake sluit, met een kreun van ellende, zijn ogen. Hij hoopt in de grond te zakken voordat die vent hem... 'Hé, wacht eens. Ik hoorde het weer.' De mond houdt op, ergens ter hoogte van Jakes navel en Jake opent één betraand oog. Zijn hart begint sneller te pompen, de kans dat het een maatje van deze heren is, is groter dan de kans dat iemand hem te hulp schiet. De man grijnst tegen zijn vel en kijkt naar hem op. Jakes maag trekt samen van de zenuwen en hij schuift instinctief zo ver mogelijk naar achter. Er drukt iets in zijn rug. Een deurknop. Hij kan zich geen deur herinneren maar dat maakt hem niet zo veel uit. Jake tast, met één oog op de vent gericht, achter zich en rommelt onhandig aan de deurknop. Ga open, ga alsjeblieft open, please, ga open, smeekt hij wanhopig.  KLIK De deurknop draait één keer mee en Jake, die zwaar tegen de deur aanleunt in een poging te ontsnappen aan de gretige handen, tuimelt achterwaarts, samen met zijn belager, naar binnen ...  

Kat.
2 2

De hond in de bar

Ik voel me als de hond op de grond. Uitgeput ligt hij neer, een poot te kort, mank en diep ademend. Het was veel, erg veel. De haren zweven over de vloer en verraden de tijd. Een wat oudere frêle dame komt langs en ziet hem liggen, ze heeft compassie, gaat door de knieën en streelt zijn blonde vacht, het dier hijgt diep. Ja, zoiets, zo voel ik me, alleen bukt er geen dame om me even te strelen. Ik sip wat aan m’n Alkmaarse Blonde, het lokaal gebrouwen bier dat men hier overvloedig serveert. Ik kom hier elke vakantie en voel me er thuis. Zeker in dit cafeetje met lekkers en volgestouwd met jaren tachtig objecten die te koop zijn, zoals een He-Man pop en een oude typemachine. De barvrouw, Senly, spreekt de knuffelende dame aan:“Oh, ik was je vergeten.”“Ach, ik zat hier bij hem, hem wat aandacht te geven, dat heeft hij graag.” De hond kreunt nog eens en hijgt hunkerend na als ze opstaat. De arme stakker. Ik zit achter mijn laptop en volg het gesprek. Focussen lukt nu toch niet meer, niet na een derde Blonde. Zij begint over de kat van de buren, die ook zoveel aandacht vraagt.“Ja, en ik was een tijdje vegetarisch,” popt de stem op van Olijfje, de dochter van de bazin, die iets verder zit en haar vriend aangeeft dat ze nu wel een stukje vlees lust. Hij glimlacht opgetogen. Ze banen zich weg, stoelen krassen over de vloer, getrippel naar boven.De kattendame doet alsof ze niets merkt en vervolgt haar verhaal.“Ik was heel goed met katten. Als ik naar school ging, gaf ik alle katten onderweg eten.”“Nou ik helemaal niet," antwoordt de cafébazin kortaf.“Nee, jij bent geen kattenmens.”“Het zegt me niets.”“Dat snap ik, katten zijn heel apart, net als ik.”“Ik vind ze vreselijk. Ik ben met katten opgegroeid en kreeg er huiduitslag van, maar mijn  moeder bleef ze binnenhalen. Ik moest er maar mee leren leven.” De dame zet zich aan tafel en staart voor zich uit.“Ik trek dat aan?”“Wat?”“Ja, zo.”“Van die dingen die aandacht vragen en je dan zomaar achterlaten wanneer ze er zin in hebben?”Ze knikt.“Net als bij mijn moeder.”  Het is even stil. “Nou, uh geef mij maar een deca, volgende week moet ik nieuwe medicijnen nemen en dan mag ik geen cafeïne meer, dan neem ik alleen nog cichorei met haverdrank.”  “Bah, vind ik vreselijk.”“Nou heerlijk vind ik dat.” Senly zet de koffiemachine aan en neemt vervolgens een pan die ze achteraan de toog op een elektrisch vuurtje zet, waarna ze olie, eieren, sojascheuten en tomaten bij elkaar gooit. “Nou bamboe, dat smaakt pas nergens naar.”“Ja, juist.” Een Franstalige muziekzender staat op en vult de leemtes in. Ze brengt haar de deca. De hond kijkt op naar zijn bazin. De geuren van tomaten, eieren en zoete gebakjes openen de neusgaten. Koffiemokken zijn opgestapeld. Mijn drank is op. Ik heb zin in een sigaar, dat is lang geleden. Neen, ik blijf ervan af. Mhh, toch echt wel zin in. Die fantasie keert af en toe terug. De geuren die doen herinneren aan leuke en minder leuke dingen. “Wat ruikt het hier lekker?” Zeg ik. “Dat ben ik,” Zegt Olijfje, wanneer ze de trap afdaalt die ergens naar de woonruimte boven het café leidt. Achter haar geen vriend te zien, alsof hij nog aan het bekomen is van de tonnen aandacht die het net kreeg, of moest geven. Met haar lange wimpers kijkt ze me glimlachend aan. Wat later gaat het alarm af.  “Dat is m’n peukie,” roept de dame die net in de deuropening is gaan staan met een sigaret. “Nou geen probleem, ik zet het wel af en blijf jij dan nog maar even buiten staan.” De sfeer is hier optimaal.  Het lijkt wel alsof ik bij mijn oma ben, in een huis uit een ver verleden, vol met oude dingen uit de jaren tachtig en mensen uit de buurt die hier om de haverklap binnenspringen en hun ei komen leggen. En als je te veel klaagt, moet je betalen. Zeuren kost hier 1,5 euro. De kattendame betaalde al veel fooi.

Bart Vermeer
13 0

Roodborstje

Hij had zich opgehangen aan een dik touw en hing stil in de grote hal. Zo te zien was Zijn nek gebroken. Zijn mooie pantalon vertoonde natte vlekken in Zijn kruisstreek. Haar blik had eerst Zijn schoenen gezien. Ze was niet geschrokken. Het touw was vastgemaakt aan de radiator op de overloop, die hing scheef uit de muur. Hij moest naar beneden gesprongen zijn. Terwijl ze zo naar Hem keek, zag ze in gedachten hoe Hij als een duiker op het muurtje moest gestaan hebben, en hoe Hij met Zijn duim en wijsvinger Zijn neus dicht hield, hoe Hij Zijn lippen opeenperste en Zijn ogen dichtkneep, alsof Hij in het zwembad in het diepe sprong om de bodem te raken. Hij had een blauw kostuum aangetrokken dat ze niet kende. Hij droeg twee stroppen: één kundig gemaakte van een dik jutte touw en een andere, goudkleurige zijden.  Hij hield niet eens van stropdassen, dacht ze, die gaven Hem het gevoel dat Hij stikte. Op Zijn  ivoorwitte hemd hing een slordig geschreven briefje.  Sorry Hou van je X Het was helemaal verkreukeld alsof Hij het eerst opgefrommeld had en daarna toch weer wilde gebruiken. Petra was net thuisgekomen van haar nachtshift. Het eerste licht van de dag streek door het grote raam, dat zich uitstrekte over de twee verdiepingen, naar binnen. Zijn lange schaduw verscheen tegen de muur. Ze voelde zich uitgeput en ging zitten op de koude zwarte tegels die Hij een paar maanden geleden zelf in de chape gelegd en ingewassen had. Ze had er wel eens aan gedacht wat ze zou doen als Hij er niet meer zou zijn, maar het enige wat ze over zich voelde komen, was die intense vermoeidheid. Ze schoof de deurmat dichterbij, legde haar hoofd op haar rugzakje en viel in slaap.  Toen ze een paar uur later wakker werd, stijf van de kille ondergrond, wist ze nog precies wat er gebeurd was. Het felle middaglicht deed Zijn blauwe kostuum blinken in de zon. Ze liep naar de keuken achteraan het huis, haalde een groot mes uit de lade en sneed het touw door. De radiator veerde gedeeltelijk terug op zijn plaats. Op de plaats waar het touw over het muurtje had gehangen was wat verf en pleister weg. Dat kreeg ze wel bijgewerkt. Beneden in de hal lag Hij met Zijn gezicht op de vloer, armen gestrekt naast Zijn lijf, de strop nog rond Zijn nek, een deel van het touw op zijn rug.  Ze borg het eindje touw dat nog aan de radiator hing en dat ze losgeknoopt had op in haar rugzakje. Het touw rond Zijn nek kreeg ze veel moeilijker los. Ze had geen plaats om met het mes achter het touw te geraken en sneed uiteindelijk met een zucht in het vlees van Zijn nek. Er sijpelde een klein beetje bloed uit de wonde, niet veel. Ze rolde Hem op Zijn rug wat door Zijn stijfheid verbazend makkelijk ging en keek Hem aan. Ze schikte Zijn kostuum en probeerde Zijn nek recht te leggen, maar dat ging niet. Ze trok het bloemetjesdonsdeken van het bed en drapeerde het over Zijn lichaam, duwde een kussen onder Zijn hoofd. Ze sloot de deur achter zich toen ze naar de keuken ging. Ze hield het mes even onder een waterstraal en legde het weer in de juiste lade. Ze draaide aan de knop van de radio.  Bob Marley & The Wailers. One Love.  Ze neuriede mee, nam een pannetje uit de kast onder het kookvuur, boter en twee eitjes uit de ijskast. Het brood was bijna op. Op het voederbankje in de pas aangelegde tuin zat een roodborstje dat elke andere vogel die dichterbij kwam, wegjoeg. De zon scheen. Het zou een mooie herfstdag worden, dacht ze. Fijn, dan kon ze een fietstochtje maken en op de terugweg even langs de bakker passeren.

Hans Van Ham
17 1

Ieper

De weg naar Ieper is lang en saai ook op één van de eerste zonnige dagen dit voorjaar. In de auto heerste sereen de stilte die er kan zijn wanneer twee mensen die onvoorwaardelijk van elkaar houden in dezelfde ruimte verkeren. Met mijn zoontje van net geen 10 reden we op weg naar zijn eerste wielerwedstrijd. De fiets rammelde in de koffer, het fietsrek was niet op tijd geleverd. Nerveus parkeerden we de auto ver voor het afgesloten parcours. We moesten dringend plassen dus we liepen een eindje een veldje in en schuilden achter een boom. Ondertussen kwamen campers, mono volumes en andere station wagons slag om slinger de andere parkeerplaatsen bezetten. Beter voorbereidde vaders voelden met hun handen in de lucht of er wind was, hoeveel wind er was en waar die wind vandaan kwam. Tevens inspecteerden ze de weg. Ze fietsten zelf een ronde op het parcours en bekeken daarbij de staat van het asfalt. ‘Ik leg er de Schwalbes op’ hoorde ik een vader in feilloos Vlaams Brabants stamelen tegen zijn kind. Hij haalde de sleutelkoffer uit een onzichtbare schuif en begon de juiste wielen vast te draaien. Wij aten ondertussen peperkoek met onze pishanden. Met parelsuiker. We stapten het parcours op om ons in te schrijven. Ik probeerde professioneel te ogen door af en toe wat onbestemd met mijn voet op de grond te stampen en te proberen op een intelligente manier te spieden naar de bochten die voor ons lagen. Indruk maakte ik niet. Links de inschrijfstand, rechts de drankstand. Beter kijken deed me beseffen dat ik niet de enige vader met een korte broek was, wel één van de weinigen die z’n beenharen niet geschoren had. Gelukkig kon ik met payconiq betalen. Het hamburgerkraam ging open, de barbecue aan. Krakende boxen deed schlägermuziek schallen. Ik twijfelde om een hamburger te nemen, zoals ik altijd twijfel om een hamburger te nemen. We zochten nog even verkoeling en rust in de auto. De bass achtervolgde ons. Soundtrack bij de heersende stress. Ik voelde okselvijvers. Ik kon ze ruiken ook. Ik depte mijn voorhoofd met zijn handdoek. Hij dronk en at, zoals we van te voren hadden afgesproken. We snoerden zijn nummer op en begaven ons naar de startzone. ‘Doe niks gek, probeer gewoon uit te rijden’. Hij knikte alleen maar. Als drukke mieren verzamelden alle rennertjes zich in de buurt van de meet. Een jongen was zijn schoenen vergeten en stond daar met fiets op slippers. Kwaad woei hij zijn moeder verwijtend toe onmiddellijk de schoenen te gaan halen. De moeder, haar knieën verrieden een zwaar leven, schoot in colère naar de auto, druk bellend met papa die ‘godverdomme’ die schoenen toch wel had kunnen meebrengen. We keken elkaar nog een keer aan vanonder onze zonnebril. Iemand schoot, een pistool knalde. Ik was hem kwijt. Het gemis kwam in golven. Iedere rond werd de afstand groter. Ik miste mijn eigen vader, hoe die daar gestaan had bij mijn eerste koers, toen. Ik coachte niet, klapte amper. Ronde drie van zeven herstelde hij zich enigszins. In het geroezemoes rondom mij herpakte ik mezelf ook een beetje. Ik voelde, nu de rust was neergedaald, een zekere leegte. Waarschijnlijk mis ik gewoon mezelf. Ronde vijf was er contact. Onze ogen berusten in dit moment. Ik hield van hem, wilde dat roepen. Dat ik van hem hield. Hoe hij daar fietste.   Hij finishte anoniem achteraan het peloton. We waren blij. Ik weet niet waarom hij vrolijk was maar ik was trots op hem, op zijn lokken die als manen wapperden, op zijn lijfje sterk en buigzaam. Op dat wie hij is kortom en waar hij het mee zal moeten doen.

Thomas De Mulder
6 0

Het laatste woord is aan de clown

Noortje De Wit is bijna onherkenbaar. Ze draagt accessoires die ik twintig jaar geleden nooit met haar zou associëren: pumps van Louboutin en een handtas en zwarte blazer van Louis Vuitton. Toch houdt haar imago van humeurig, lichtjes geperverteerd schoolmeisje nog altijd stand, hoewel ze ondertussen een vrouw van achtendertig is. Net als vroeger verbergt ze haar ware gelaat achter een masker van zwarte eyeliner, lippenstift en een hoornen brilmontuur zonder glas. Haar haren zijn donkerrood geverfd en steken in piekjes omhoog. Enkel het toeval heeft ons herenigd. Daarnet nog schreed ze met opgeheven kin van de laatste tram richting Linkeroever naar de exit van het nachtelijke metrostation Opera. Nu kijkt ze op me neer met ogen van gegalvaniseerd staal, een blik die duidelijk maakt dat ze nooit de wens heeft gekoesterd om me opnieuw te ontmoeten. Dat verlangen is helemaal wederzijds. Noortje en ik hebben meer gemeen dan ons lief is. We werden geboren in hetzelfde ziekenhuis van dezelfde nabijgelegen provinciestad, groeiden op in dezelfde woonwijk van hetzelfde slaapdorp en zijn gedoopt door dezelfde pispaal van een pastoor. We gingen naar dezelfde school, keken naar dezelfde zenders en frequenteerden dezelfde dokter, een man die ons om dezelfde verkeerde redenen dezelfde foute medicijnen voorschreef. Later, toen we reeds schaamhaar hadden, bezochten we dezelfde cafés en laafden ons aan hetzelfde lauwe pisbier. We kusten zelfs dezelfde jongens, daar het aanbod al net zo beperkt was als ons vermogen des onderscheids. Op ons beiden rustte de vloek van het Vlaamse Verkavelingsland. Maar terwijl Noortje het kind van de duivel was, was ik hoogstens zijn verwaarloosde stiefzoon. Noortje was zeventien toen ze op een vrijdagochtend in mei rode inktpatronen had verstopt in het zitkussen, waarop onze klastitularis (mevrouw Lutgart Goossens) die dag zou plaatsnemen. Mevrouw Goossens had immers de gewoonte om, in tegenstelling tot haar jongere collega's, zittend les te geven ('om mijn rug te sparen') en daarbij geregeld haar achterwerk te verschuiven ('want die stoelen zitten zo ongemakkelijk'), wat Noortje op het idee bracht dat die inktpatronen moeiteloos exploderen 'onder het gewicht van haar vette reet'. Die inschatting bleek correct te zijn. Na een les van vijftig minuten over matrices (om meer dan één reden de langste vijftig minuten van mijn leven) stond mevrouw Goossens op, draaide zich om, bukte zich en nam haar handtas. Toen pas merkte Noortje het slagen van haar opzet. De gehele klas, die op dat moment doorgaans overging tot een zacht gemurmel en gegiechel, hield de adem in. Op het achterwerk van mevrouw Goossens had zich een rode vlek ontwikkeld, waarvan dikke druppels dropen en een plas vormden op het vinyl, wat bij mij de opmerking ontlokte dat mevrouw Goossens haar regels er 'deze maand wel erg vroeg bij zijn'. De timing van die opmerking was zo perfect dat de hele klas in lachen uitbarstte. Zowel Noortje als ik belandden ten gevolge van dergelijke incidenten met enige regelmaat in het kantoor van directeur Van Gompel. Die dacht dat we in tandem handelden. Noortje was het genie, en ik was de nuttige idioot. De waarheid was echter dat we elkaar niet konden luchten.  ussen ons beiden liep immers de dunne grens tussen sadisme en clownerie. Noortje was als de titel van een befaamde rockhit uit de jaren ‘90: 'Only happy when it rains'. Ze lachte bijna nooit. Enkel als haar omgeving in rouw was gehuld, verscheen op haar lippen iets wat leek op de schaduw van een glimlach. Noortje was een rebel without a cause, maar met een feilloze methodiek. Bij mij was het net omgekeerd. Ik was geen opstandeling, maar een gestampte boer. Het huis van God betrad ik met stront aan mijn schoenen. Waar ik ging, ontsproot chaos in mijn voetsporen. Mijn opstand was een opstoot van mijn onderbuik. De onrust die ik stichtte kwam niet voort uit kwaadwilligheid, maar uit onwetendheid en een slechte bedrading van mijn hersenen. Noortje was te perfectionistisch om mij deelgenoot te maken van haar plannen. Het enige probleem (voor haar, voor mij, voor iedereen) was dat ik mijn mond niet kon houden. Noortje hanteerde de zweep, maar ik zorgde voor de knal. Hoe feilloos haar plannen ook waren, het hoogtepunt viel altijd net na hun voltooiing. Het was mijn scherts die de onthutsing van het eerste moment omkeerde in een lachbui, waar soms zelfs de slachtoffers van Noortjes sadisme enige troost in konden vinden. Het laatste woord was aan de clown. Misschien was dat wel de bron van onze onmin: een artistiek meningsverschil. Volgens Noortje was ik een faker. Zij daarentegen was the real thing. “Ik weet dat ik verdorven”, zei ze vaak over zichzelf, “Maar ik ben tenminste authentiek.” Als bewijs van haar echtheid, luisterde ze naar Marilyn Manson en riep zichzelf uit tot satanist. Toen ik haar op een dag smalend vroeg of ze dan ook verplicht is om haar cavia te offeren aan de Gehoornde God, rolde ze met haar ogen achter dat brilmontuur zonder glas en verklaarde dat ik er niks van begreep. Wat Noortje in die cavia zag, heb ik inderdaad nooit begrepen. Ze was dol op dat beest. Haar verdriet was dan ook onpeilbaar toen op een zondag in juni, tijdens het opruimen van haar kamer, per ongeluk een boek uit haar handen liet glippen, waardoor het koddige hoofdje van haar geliefde Plukkie, uiteenspatte onder het gewicht van The Satanic Bible van Anton Szandor Lavey. Of ze ook uit dit verdriet geluk heeft geput, heb ik nooit geweten. Enkele weken na dit incident studeerden we immers af: Ik met de hakken over de sloot en Noortje met de grootste onderscheiding. Ook dat was op en top Noortje, ze was even succesvol in haar betrachting om de ander onderuit te halen als in haar streven om zelf de hoogste te zijn. Het leek wel alsof de duivel ermee gemoeid was. Het was het laatste wat ik over haar had vernomen. Tot een halve minuut geleden het tipje van haar rechterplump bleef haken achter de hoek van het kartonnen bord waarop ik lag te dutten. Bijna dacht ik dat het een droom was, maar nu ik de prut uit mijn ogen heb gewreven, zie ik onder dat zwarte masker duidelijk haar welbekende snoetje met de blauwe aders en het trillende oogwit. Haar frons is net zo giftig als vroeger, maar hij is onleesbaar geworden. Is het een hebbedingetje dat hoort bij haar status als nouveau riche, een hek dat de grens bepaalt tussen Noortje het succesverhaal en Simon de stumperd? Of is het toch een blijk van herkenning, haar manier om te zeggen dat we ons nog steeds verhouden als de faker tot the real thing? Of is ze gewoon bang voor de knal aan het einde van de zweep? Ik sta op en merk tot mijn verbazing dat ik twee koppen groter ben. In mijn herinneringen was ik altijd het kleine broertje. Mijn echte groeispurt kwam pas na het middelbaar. Ik ben een laatbloeier, altijd geweest. Ik begroet haar ("Dag Noortje!") en lach de resten van mijn tanden bloot. Haar fronst snijdt dieper in haar hoofd. Ze drukt haar handtas tegen haar borsten, draait zich om en wandelt snel naar de roltrappen, die ze met twee treden tegelijk bestijgt. Ik achtervolg haar. Eenmaal boven zet ze het op een lopen, maar haar vlucht wordt bemoeilijkt door haar Louboutins. Enkele meters voor de laatste roltrap naar de begane grond zakt ze door haar benen en smakt met haar hoofd tegen de vloer. Haar Louis Vuitton valt op de grond en schuift enkele meters van haar weg. Ze draait op haar rug. Haar borstkas wipt op en neer als een dolgedraaide pomp. Ik kniel en leg haar hoofd tussen mijn knieën. Eyeliner druipt over haar slaap en vermengt zich met een straaltje bloed dat uit haar voorhoofd stroomt. Ik neem een papieren zakdoekje uit de achterzak van mijn broek en dep de wonde boven haar wenkbrauw. Ze staart me aan en perst haar lippen in haar mond. Ik wrijf met mijn vinger over haar voorhoofd en ontcijfer het geheimschrift van haar frons. Ik lach. Het laatste woord is altijd aan de clown. Pieter Van der Schoot  

Pieter Van der Schoot
8 0

Altijd welkom

Mijn vakantiegidsen zijn weer binnen. Alle gidsen zijn binnen een week bezorgd, heb er wel vijf. Waar ga ik dit jaar naar op vakantie. De bladzijden uit de gidsen stralen alleen maar vrolijkheid uit. Wordt het Engeland met de oversteek met de ferry. Toch misschien naar Frankrijk waar je de lekkerste baguette kan kopen. Duitsland staat bekend om zijn braadworst en pullen met bier. Legoland in Denemarken ligt ook vlakbij in een bijna Nederlandse omgeving met alleen maar heuvels. Italië om zijn pasta’s en indrukwekkende gebouwen. Finland om zijn duizend meren, vergeet de muggen niet. Op zoek naar Heidi en Peter in Tirol in het prachtige Oostenrijk met als afsluiting jodelen in het hotel. Fjorden bezoeken in Noorwegen, ook een aanrader. Spanje om zijn tapas en stranden en altijd siësta, wie wil dit nu niet. De foto’s met omschrijving in de gidsen vertellen het verhaal over de te bezoeken steden en hun bezienswaardigheden. Landschappen en parken behoren ook tot de uitstapjes. Ik vind elke reis uit de gidsen de moeite waard maar vakantiegeld kan je maar één keer uitgeven. Voor advies en raad bel ik soms naar de reisorganisator van de gids. Na zes weken ben ik er nog niet uit. Moeilijke vragen kun je ook stellen aan de chatbot is mij ter ore gekomen. Na hopeloze vragen en antwoorden van de reisorganisatoren is dit misschien de beste oplossing. De volgende dag installeer ik de chatbot op mijn mobiel. Nachten kan ik er nachten niet van slapen maar de vakanties komen steeds dichterbij. Mijn gedachten zijn onoverkomelijk maar kom gelukkig toch tot een besluit. Dit keer heb ik na lang wikken en wegen gekozen voor een vakantie naar Duitsland. Een nieuwe dag breekt aan. Na vijf koffie en zweten als een otter stel ik de moeilijke vraag aan de chatbot, ‘Wanneer is de beste tijd om op vakantie te gaan naar Duitsland.’ Ik wacht rustig af en geef de chatbot alle tijd om na te denken. Het antwoord laat niet lang op zich wachten maar het verlossende antwoord geeft een hoop voldoening, ‘De beste tijd om op vakantie te gaan naar Duitsland is vanaf begin januari tot eind december.’

Jan Sluimer
35 0